Artikel 1:431 BW en de blijvende noodzaak van beschermingsbewindvoering - MentoCure
17208
post-template-default,single,single-post,postid-17208,single-format-standard,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-theme-ver-10.0,wpb-js-composer js-comp-ver-4.12,vc_responsive

Artikel 1:431 BW en de blijvende noodzaak van beschermingsbewindvoering

Artikel 1:431 BW en de blijvende noodzaak van beschermingsbewindvoering

Voor de invoering van artikel 1:431 in het Burgerlijk Wetboek had de rechter enkel de
mogelijkheid om de maatregel curatele uit te spreken. Wanneer de maatregel tot curatele
werd uitgesproken werd men als volledig handelingsonbekwaam aangemerkt. Dit was een
zeer verregaande maatregel en mede om deze reden is er in 1981 een nieuw artikel
opgenomen in artikel 431 van boek 1 van ons Nederlands Burgerlijk wetboek. Met de
invoering van het artikel waarin de maatregel beschermingsbewindvoering werd beschreven
werd voldaan aan de groeiende behoefte naar een minder verstrekkende maatregel van de
curatele.1 Met invoering van de maatregel beschermingsbewindvoering werd het mogelijk om
het vermogen van de persoon te beschermen maar de onderbewindgestelde wel zelf
handelingsbekwaam bleef. Men werd niet handelingsonbekwaam maar met betrekking tot
het gebied van het vermogen werd men handelingsonbevoegd. Deze
handelingsonbevoegdheid was veel minder verstrekkend dan volledige
handelingsonbekwaamheid van de persoon.
1 Kamerstukken II 1978/79, 15 350, nr.3, p. 10.
In het eerste lid van artikel 1:431 BW wordt omschreven wie in aanmerking komt voor
onderbewindstelling:
Lid 1.
Indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke
belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als
rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Onder aan de meerderjarige toebehorende goederen
zijn in deze titel begrepen goederen die behoren tot zijn huwelijksgemeenschap of gemeenschap van
geregistreerd partnerschap en die niet uitsluitend onder het bestuur van zijn echtgenoot dan wel
geregistreerd partner staan.
In lid 2 is de toekomstige situatie afgebakend in het geval de persoon nog minderjarig is maar
er al te voorzien is dat men bewindvoering nodig heeft tijdens de dag dat de persoon
meerderjarigheid bereikt:
Lid 2.
Indien te verwachten is dat een minderjarige op het tijdstip waarop hij meerderjarig zal worden, in de
in het vorige lid bedoelde toestand zal verkeren, kan het bewind reeds voor de meerderjarigheid
worden ingesteld.
In lid 3 wordt er met de mogelijkheid rekening gehouden in het geval men zich op dat
moment nog niet in de situatie bevindt, zoals genoemd in lid 1 onder sub a en b, maar er wel
te verwachten is dat men in die toestand zal gaan verkeren:
Lid 3.
Het bewind kan eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen
afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
In lid 4 wordt behandeld welke rechter competent is om het verzoekschrift
onderbewindstelling te behandelen. Concreet bespreekt de wet hier welke rechter over het
verzoekschrift van de onderbewindstelling kennis mag nemen.
Lid 4.
De rechter bij wie een verzoek tot het verlenen van een voorlopige of voorwaardelijke machtiging, een
observatiemachtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, dan wel een machtiging als bedoeld in artikel 33, eerste lid,
van die wet aanhangig is, is tevens bevoegd tot de kennisneming van een verzoek tot instelling van het
bewind.
De noodzaak van het beschermingsbewind lijkt daarmee te liggen in de situatie dat men
tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Maar
welk toetsingscriteria hanteert de rechter in hoeverre de maatregel van
beschermingsbewindvoering nog passend is?
In de uitspraak van het hof Arnhem- Leeuwarden verzocht de onderbewindgestelde om
opheffing van bewindvoering en stelde voor om in de toekomst enkel via budgetbeheer zijn
zaken te behartigen.2 De onderbewindgestelde had in deze casus forse problematische
schulden. De rechter bepaalde in dit specifieke geval dat er in ieder geval een noodzaak tot
voortzetting van de onderbewindstelling wanneer:
1. De onderbewindgestelde al jaren forse problematische schulden heeft;
2. er al langdurig beslag ligt op het inkomen;
3. en geen concrete andere oplossing is voor zijn schulden of een ander goed uitgewerkt
plan wordt gepresenteerd om zijn schulden te verminderen.
De noodzaak tot onderbewindstelling blijft bestaan.
Of de onderbewindgestelde in dit arrest in aanmerking komt voor budgetbeheer is
geoordeeld of de onderbewindgestelde de schuldenlast op een andere manier zou kunnen
oplossen. De rechter heeft hierbij de hoogte van de schuldenlast, het inkomen, de
bescherming van de beslagvrije voet na einde bewind en het feit dat hij niet eerder in
aanmerking kwam voor de wettelijke schuldsanering meegenomen in zijn beoordeling. De
2 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 2 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1036.
rechter concludeerde hier dat er op dit moment geen andere oplossing bestond dan
bewindvoering om de schulden op te kunnen lossen.
In een arrest van hof ’s-Hertogenbosch was er sprake van een onderbewindgestelde die
wegens zijn geestelijke toestand niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te
behartigen en om deze reden was onderbewindstelling in eerste instantie toegekend. Hier
werd bepaald dat de noodzaak van onderbewindstelling tevens blijft bestaan wanneer men
verzoekt om opheffing van het bewind maar de geestelijke toestand van de
onderbewindgestelde nog niet is verbeterd. Het enkel stellen dat het beter gaat is
onvoldoende en de stelling dient in ieder geval voldoende onderbouwd te worden zodat de
rechtbank kan beoordelen of er sprake is van een verbeterde situatie.3 Naast de geestelijke
toestand van de onderbewindgestelde werd hierbij ook meegenomen dat er tevens nog
sprake was van een aanzienlijke schuldenlast en ook hier geen concreet plan van aanpak was
om de schulden op een andere manier dan bewindvoering op te lossen.
Concreet werd getoetst of de oorzaken die in het verleden aanleiding gaven om over te gaan
tot de maatregel van beschermingsbewindvoering nog steeds bestonden.

Conclusie
Door invoering van artikel 1:431 kan geconcludeerd worden dat door invoering van deze
bepaling meer maatwerk mogelijk werd voor de kantonrechter in situaties waarbij minder
verstrekkende maatregelen van toepassing zijn dan bij de situatie waar een curatele
noodzakelijk is.
De rechter kijkt bij de noodzaak van de maatregel onderbewindstelling of de oorzaken die in
het verleden aanleiding hebben gegeven tot het uitspreken van de maatregel nog steeds
bestaat op het moment dat er wordt verzocht om opheffing van de maatregel.

4 Hierbij worden eventuele schulden, of er beslag ligt op het inkomen en of er een andere concrete
oplossing voor schulden aanwezig is meegenomen.5

3 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3130.
4 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3130.
5 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 2 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1036

Beschermingsbewindvoering omzetten in budgetbeheer is in ieder geval onmogelijk wanneer
men eerder niet in aanmerking is gekomen voor wettelijke schuldsanering, het inkomen laag
is, er sprake is van een schuldenlast en de beslagvrije voet niet beschermd lijkt te worden na
einde van de bewindvoering. 6

Mevrouw mr. A.J. Kleijn
Jurist en bewindvoerder
21 oktober 2019

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.